“Bijrijder – uit de schaduw van autisme” is de debuutroman van Henrike van Engelenburg. Ze is opgegroeid met een autistische moeder en meerdere neurodivergente familieleden. Zelf is ze niet autistisch maar wel heeft ze een autistische dochter. Door haar dochter kwam ze erachter dat haar inmiddels overleden moeder vermoedelijk autistisch was. Het boek berust deels op waarheid en vertelt haar verhaal over de impact van het gedrag van ‘normaal’ intelligente mensen met autisme op hun familieleden.
De hoofdpersoon is Noëlle, een vrouw van middelbare leeftijd, die worstelt met haar autistische dochter, haar familie en zichzelf. Noëlle beleeft de wereld intens en haar observaties zijn zeer gedetailleerd, bijvoorbeeld: “Oma bitst daar is ze goed in. Kees staat stil en draait zijn ogen treurig omhoog, het oogwit is zichtbaar en ik onderdruk een knuffelneiging, dat heb ik soms, dan moet ik inwendig gillen en dan wil ik Kees helemaal fijnknijpen” (p. 202). Noëlle heeft het vermogen om vliegensvlug uit te zoomen uit de situatie en van een afstand naar het gebeuren te kijken, verbanden te leggen en dit te beschrijven. Hiermee zet de auteur de familiesfeer feilloos neer zonder daarbij te veroordelen – ze beschrijft de mensen zoals ze zijn, hoe ze doen en wat ze zeggen. In korte hoofdstukken flitst het boek heen en weer tussen verschillende perspectieven, namelijk tussen Noëlle in de huidige tijd en als kind en tussen jongere versies van haar ouders, grootouders, en overgrootouders. Het boek legt de worstelingen en overlevingsstrategieën van verschillende generaties bloot. Het motto van het boek is dan ook “Je bent… en je wordt door interactie met anderen wie je bent.” (citaat van Simone de Beauvoir). Heel bijzonder hoe ze de gehele familielijn beschrijft met patronen die van generatie op generatie worden doorgegeven en hoe ingrijpend één enkele (traumatische) gebeurtenis kan zijn in iemands leven. Het is heel dapper dat de auteur durft te benoemen hoe zwaar het is als je kind op je autistische ouder lijkt en hoe oude patronen steeds weer de kop op steken. Bijvoorbeeld: “Ik zeg niets van haar gedrag. Meestal dan. Als ik er wel wat van zeg, ontstaat er weer een ouderwetse ruzie. Het reduceert mij tot slechte moeder en dat is precies waarmee Emma mij weet te raken” (p. 145).
Al met al geeft deze roman een gedetailleerde inkijk in het leven en de familiegeschiedenis van een lotgenoot met een autistische moeder. Lotgenoten kunnen herkenning vinden in de intense binnenwereld die niet begrepen wordt door de ouder(s) en het eenzame gevoel een ‘bijrijder’ te zijn in een gezin waarin alles draait om autisme. Het boek is aan de lange kant (278 pagina’s) en soms verwarrend met de onaangekondigde wisselende perspectieven en de vele namen in de familie. Wat in het boek ontbreekt is een inlegvel met een getekende familiestamboom, om zo alle namen en familiebanden op te zoeken en de draad niet te verliezen. Maar deze is terug te vinden op de website van de auteur.